Textes

Kurt Peiser 1887 – 1962

Naquit à Anvers, le 5 janvier 1887. Il fut peintre et aquafortiste.
Il suivit les cours de l‘Académie royale d‘Anvers et, à dix-huit ans, devint l‘élève du peintre de marine Gérard Jabobs.
Dès son plus jeune âge, il eut comme compagnons de jeux les enfants de bateliers et, plus tard, il vécut parmi les dockers et les marins.
La mer, l‘Escaut, les chevaux et toute la vie du port l‘intéressent. Il partage la vie des marins et des dockers en naviguant et travaillant avec eux. Il devient leur ami, ce qui l‘amène à dépeindre leur vie dans toute sa profondeur.
Tout au long de son existence, le peuple l‘attire. C‘est ainsi que lorsqu‘il s‘installe à Bruxelles, il fréquente les quartiers populaires et miséreux. Dans ses toiles et eaux-fortes, il exprime le labeur, les joies et les peines de ce peuple qu‘il aime profondément et qui l‘aime.
Il fit sa première exposition personnelle à Anvers, en 1907. Par la suite, il exposa maintes fois à Bruxelles, Anvers, Liège, Gand, Tournai, etc., et à l‘étranger, où il prit part à des expositions d‘ensemble organisées par le gouvernement.
De nombreux organismes officiels gouvernementaux et communaux ont acquis ses oeuvres.
Pour service rendus aux arts, il fut nommé chevalier de l‘ordre de Léopold et officier de l‘ordre de Léopold II. Il est également titulaire de plusieurs décorations au titre de résistant.
Kurt Peiser est mort à Bruxelles, le 13 mars 1962.

Renée Groeninckx, son épouse, 1962

.

Dessin de Renée Groeninckx, 1919

J’avais vingt ans : paumée, seule, travaillant chez mes parents toute la journée. Le soir, je dessinais à l’académie des plâtres, rien que des plâtres…
C’est dans le groupe des jeunesses communistes que l’une des amies m’a parlé de Peiser. J’ai vu son travail et c’est comme lorsque l’on cherche quelque chose et que l’on se dit : « C’est ça! Je veux apprendre cela… »
Il m’a acceptée et, à partir de 1955, durant environ cinq ans, j’ai été à son atelier le soir et parfois les week-ends. Jamais je n’ai dû payer les cours !
Depuis le premier instant, il y a eu l’admiration et … la crainte.
Il ma demandé de montrer mes dessins de l’académie et il a dit : « Qu’est ce que ces grands plâtres entourés d’un fil de fer… on va tout recommencer ».
Et c’est la qu’ont débuté les premiers exercices de crayons : comment le tenir, comment assouplir le poignet… Et les exercices de lignes… quel cauchemar ! Il me traçait des marges de trois centimètres dans lesquelles je devais tracer des lignes droites, des lignes obliques dans un sens et dans l’autre sens … sur plusieurs feuilles. C’étaient les devoirs à faire à la maison. Je revenais au cours, me plaçais derrière lui et lui, assis avec une loupe, regardait longuement et puis disait : « Cette ligne est bonne, celle ci ça va, mais les autres … Tu peux recommencer ». Je rentrais en pleurant. Mais il avait raison : ces exercices permettaient une affirmation dans le trait, une assurance. Plus tard je me suis vengée et j’ai montré ces exercices à mes élèves. Mais la différence c’est qu’ils n’ont jamais pleuré.
Je respectais beaucoup Peiser. Il était très sévère, son était ton rude mais il était aussi très gentil. L’un et l’autre m’ont fait le plus grand bien et m’ont reconstruit…
Il me parlait beaucoup des peintres, de leur vie, de leurs techniques, de l’importance des sentiments à exprimer en peinture. Chaque sujet, objet, plante ou personnage était expliqué, montré, recommencé.
Il me tapait sur le pied et disait : « Roseke, tu es stressée ».
Il m’a demandé de collaborer à la décoration des chars du 1er mai. Il m’a fait participer au festival des jeunes en y envoyant mes tableaux.
Je suis très consciente que j’ai été imprégnée par sa technique, par ses couleurs, par tout son caractère.
Cela a été merveilleux mais aussi terrible de me rendre compte que je faisais du « petit Peiser ».
En 1960, il est venu avec Renée, sa femme, à mon mariage. Je crois qu’ensuite je n’ai plus été à l’atelier. J’ai arrêté de peindre durant des années, puis j’ai repris et changé un peu.Voila une part de souvenirs. Il reste une très grande force que Kurt Peiser m’a donnée.

Rose Bulka – Janvier 2011

Hard maar zacht

 

De oprechte kunst van Kurt Peiser brengt verslag uit van de ellende die hij met zijn eigen ogen te zien kreeg, in de marge van zijn stad. Het weze Antwerpen of Brussel, de Zuiderdokken of de Marollen. Kurt Peiser betrapte de hardst werkenden, de armsten, de klaplopers, de verworpenen, in hun geflikflooi of labeur, of in hun schaarse zonnige momenten. Hij schilderde, tekende en etste hen zoals hij hen zag. Intens, meevoelend, zonder gemoraliseer of oproep tot verzet, maar niettemin ongenadig. Want wee de uitgezakte prostituee die hij portretteerde. De afgebeulde natiepaarden of afgedankte mijnpaarden, tot de slacht gedoemd, pijnigden zijn blik extra.

Louis Paul Boon schreef het zo in De Rode Vaan van 2 februari 1946: ‘Zeventien jaar geleden stelde Kurt Peiser tentoon in de zaal Giroux. Wij kwamen toen pas uit de school en begonnen met verwonderde jongensogen op te merken dat het leven, het waarachtige, iets heel anders was dan het de schoolmeesters voorgesteld hadden. Toen kwam Peiser en hij wierp de schermen van die theaterwereld voor ons omver. Hij liet ons in zijn doeken een lijdend, een duldend leven zien. Hij sprak stout een aanklacht uit die wij reeds aarzelend begonnen te mompelen. Het waren de nachtploegen, de gekrepeerden, de stervende paarden, de meisjes van het schamel genot, die ons erbarmen opriepen. Peiser was in onze ogen een reus, iemand die de banier van de opstand droeg.

Maar de reus is niet bekend gebleven. Wie kent vandaag Kurt Peiser? Hij staat geregistreerd in de kunstgeschiedenis, dat wel. Als een realistisch schilder, tekenaar, aquarellist, lithograaf en etser, als een Jood en communist. Die les volgde bij onder anderen landschap- en marineschilder Gerard Jacobs aan de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten in zijn geboortestad Antwerpen. Aangestipt wordt dat Kurt Peiser lid was van La Gravure Originale Belge, die tussen 1924 en 1939 grafisch kunstenaars verenigde onder wie Dirk Baksteen, Jules de Bruycker, Casimir Heymans, Romain Malfliet en Walter Vaes.

Niet dat Kurt Peiser daarom met hen onder één hoedje te vangen is. Kurt Peiser is een Einzelgänger in de Belgische grafische kunst. Net als Jules De Bruycker (1870-1945), de geniale Gentenaar die hij zo bewonderde, misschien de enige aan wie Kurt Peiser zich spiegelde. Vergelijk maar hun beider etsen van de Antwerpse kathedraal gezien vanop de Schelde, die op hun beurt later Juliaan Severin inspireerden.

De officiële kunstgeschiedenis vertelt met enig leedvermaak dat Kurt Peiser op een tentoonstelling in 1914 in aanraking kwam met het Antwerpse gerecht wegens openbare zedenschennis, voor aanstootgevend naakt op een paar van zijn schilderijen. Zijn moment de gloire was de overzichtstentoonstelling bij Georges Giroux in 1929 in Brussel, de belangrijkste Belgische galerie.

Maar dat de prijs voor een Peiser toen ‘een paar duizend frank’ bedroeg, betekent niet dat zijn schilderijen vandaag in musea te vinden zijn. Eentje, in het Joods Museum in Brussel, Un fils d’Israël (1915), en een tweede, Oude vrouw (1930-’37), in de reserve van de Hermitage in Staraya Derevnya, buiten Sint-Petersburg.

Want na zijn dood in 1962 slokte de kunstgeschiedenis Kurt Peiser op. Veel meer dan een lemma in het biografisch lexicon Arto bleef er van hem niet over.

Gelukkig bleven tal van grafische werken bewaard in de prentenkabinetten van Antwerpen en Brussel en de Koninklijke Bibliotheek. Een paar gepassioneerde verzamelaars bleven zich voor zijn werk interesseren.

Toen het Jakob Smitsmuseum in 2007 een tentoonstelling wijdde aan Kurt Peiser, kreeg die geen weerklank, omdat Kurt Peiser geen bekende kunstenaar is – quod erat demonstrandum. Net als – ironisch genoeg – Jules De Bruycker, blijft Kurt Peiser het goed bewaarde geheim van een paar kenners.

Niettemin zijn Peisers olieverfschilderijen de jongste jaren geregeld aangeboden op kunstveilingen in ons land, steevast afgehamerd tegen 3.000 tot 7.000 euro. De doeken vertonen een thematische en stilistische verwantschap met die van Eugeen Van Mieghem (1875-1930). Peiser en Van Mieghem zijn beiden zonen van de Antwerpse havendokken, waar de twaalf jaar oudere Van Mieghem de visvrouwen, zakkenmaaksters en migranten die met de Red Star Line naar Amerika trokken vereeuwigde.

Maar de doeken van Kurt Peiser steken af tegen die van zijn stadsgenoot door het sterke licht dat ervan uitstraalt. In de kleurenwereld van Peiser schijnt een intense lage zon, die in zomertaferelen lange schaduwen werpt en gestalten op de voorgrond in een gloed zet. Of volkse personages staan fel contrasterend afgebeeld tegen een monochroom helle lucht. Peisers vrolijke palet, met een voorkeur voor fel rood en geel, verft een andere wereld dan die van Van Mieghem.

Dat streven naar fel contrasterend clair-obscur verraadt de etser en lithograaf die Kurt Peiser vooral was. In de grafiek ligt het zwaartepunt van zijn oeuvre, kwantitatief zowel als kwalitatief. Hij maakte zeer gedetailleerde lijnetsen, met drogenaald en aquatint.

Peiser hanteerde de formule ‘een derde licht, tweederde schaduw’. Het effect is soms erg dramatisch met bijna zwarte figuren tegen een lichte achtergrond buiten (de man en het werkpaard op L’effort 2,1929) of oplichtende personages in een donker café-interieur (het naakt op Danseuse nue, 1921).  Hoe groter het contrast, hoe dramatischer. Zo tekende hij ook: met grote sombere, donkere vlakken, tegen oplichtende achtergronden. De prenten zijn echter zacht, nooit hard. Bij Kurt Peiser zijn de lijnen zelden scherp, de contouren nooit uitgesneden.

Want de kunst van Peiser blijft zacht, hoe hard zijn boodschap ook moge zijn.

Dirk Martens – September 2011